Meer doen met minder oppervlakte wordt de kunst
Logflow belicht visie op duurzame magazijnen
Oog voor duurzaamheid wordt steeds minder vrijblijvend, ook wat magazijnen betreft. Zo dwingt de schaarste aan gronden in Vlaanderen bedrijven alsmaar compacter te bouwen. In dat opzicht kunnen automatische systemen een interessante oplossing zijn om binnen een beperkte ruimte toch efficiënt te blijven. Bovendien maken de snel ontwikkelende technologieën op steeds meer vlakken financieel aantrekkelijke energiebesparingen mogelijk. In de praktijk merken we dan ook dat aandacht voor duurzaamheid in steeds meer logistieke gebouwen verankerd raakt. Eric Vandenbussche, zaakvoerder van consultancy bureau Logflow, schetste voor ons de belangrijkste opportuniteiten en uitdagingen op de weg naar duurzame logistieke gebouwen.
Volgens Eric Vandenbussche is de schaarste aan gronden een van de grootste moeilijkheden voor bedrijven die een magazijn in of net buiten onze gouden driehoek Antwerpen-Brussel-Gent willen vestigen. “We moeten dringend zuiniger omspringen met onze gronden. Dat is met stip de grootste uitdaging op het vlak van duurzaamheid vandaag. Toch zien we dat heel veel magazijnen vandaag nog op (te) grote ecologische voet leven. Zo laat je niet enkel minder ruimte voor anderen over, vaak snijd je er ook economisch gezien mee in je eigen vel. Denken we maar aan de lange loop- en rijafstanden die in dergelijke magazijnen worden afgelegd. Dat betekent tijdsverlies en energieverkwisting.”
Minder oppervlakte, meer hoogte
Business Logistics: We kunnen ons wel de vraag stellen of de grondoppervlakte die ondernemingen innemen niet broodnodig is, bijvoorbeeld om groei op te vangen?
E. Vandenbussche: “Bedrijven dénken vaak dat ze die oppervlakte nodig hebben, terwijl ze het meestal met minder kunnen doen. Wel is een goed doordacht magazijnconcept nodig om hetzelfde – of zelfs meer – op minder vierkante meter te kunnen doen. Automatische magazijnsystemen kunnen in dat kader een interessante oplossing zijn. Voorwaarde is wel dat er dan vaak meer in de hoogte moet worden gebouwd. In de regel zijn hogere magazijnen sowieso interessanter. Zelfs in puur manuele magazijnen kan de hoogte extra speelruimte bieden, bijvoorbeeld met mezzanines.”
BL: Boeten bedrijven die op verschillende verdiepingen werken dan niet in op efficiëntie?
E. Vandenbussche: “Dat hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Uiteraard kun je je horizontaal vlotter bewegen, maar als je je gebouw slim inricht en voor een goede softwareaansturing zorgt, kun je ook efficiënt werken met een hoge automatische installatie en/of meerdere verdiepingen. We hebben zelfs dossiers waar we met 30% minder volume 30% meer efficiëntie hebben gerealiseerd tegenover de traditionele aanpak. Met het oog op de snelheid kiest men nog al te vaak voor een conventioneel magazijn. Toch is het dikwijls mogelijk in een smallegangenmagazijn de nodige rotatie te garanderen, als je maar zorgt voor die efficiënte IT-aansturing. Een WMS (warehouse management system) zal er bijvoorbeeld voor zorgen dat je efficiënt dubbelspelen kunt opzetten, werkzones kunt creëren waarbinnen efficiënt kan worden gewerkt, enzovoort. Zo kan de software ervoor zorgen dat je in je magazijn 30 à 40% minder afstand hoeft af te leggen. Dat zorgt er eveneens voor dat je minder snel moet bijbouwen. Ook dat is duurzaamheid.”
BL: “In de hoogte bouwen mag dan wel voordelen hebben, door onze overheden wordt dat niet bepaald aangemoedigd…”
E. Vandenbussche: “Dat klopt als een bus. Dat komt voor een deel omdat veel regels rond ruimtelijke ordening nog uit de jaren ’60 stammen. In heel veel dossiers worden we nog geconfronteerd met bouwkundige voorschriften die niet meer van deze tijd zijn. Een typisch voorbeeld is de 45 graden-regel, die de hoogte van de bebouwing in relatie tot de afstand tot de perceelsgrens bepaalt. Concreet betekent dat dat je voor een gebouw van 6 meter hoog een afstand van 6 meter tot de perceelsgrens moet houden. Het spreekt voor zich dat, hoe hoger je je magazijn wil, hoe moelijker die regel vol te houden valt. Geregeld loop je door de stedenbouwkundige voorschriften tegen dat soort regels aan. In ongeveer de helft van onze dossiers moeten we met gemeentelijke, provinciale of andere overheden over dat soort zaken bemiddelen. Dat kost tijd en energie.”
BL: In welke mate staan overheden op dat moment open voor jullie argumentatie?
E. Vandenbussche: “Gelukkig zijn overheden steeds vaker bereid om met ons mee te denken. Wel moet je je op zulke gesprekken voorbereiden. Je moet met goede argumenten voor de dag komen om buiten de vastgelegde lijnen te mogen kleuren. Het helpt enorm als je kunt aantonen dat een bedrijf een toekomstvisie heeft en echt een bepaalde hoogte of een specifieke locatie nodig heeft. Het gebeurt ook dat we een vorm van ruilverkaveling voorstellen, waarbij de overheid landbouwgrond met een andere ruimtelijke bestemming ter beschikking stelt voor industriële doeleinden als in ruil daarvoor een stuk industriegrond op een andere locatie wordt vrijgegeven. Toch zou het niet slecht zijn mochten de overheden nog meer achter de – duurzame – belangen van bedrijven staan. Vooral de doorlooptijd om tot beslissingen te komen moet sneller kunnen.”
BL: Een extra uitdaging om hoog te bouwen wordt het wellicht als de plannen worden gesmeed vlakbij een woongebied?
E. Vandenbussche: “Inderdaad. In die gevallen moet je rekening houden met eventuele schaduw en andere vormen van hinder. Het is uiteraard niet de bedoeling de buren schade te berokkenen. Toch is het zonde dat hoge gebouwen omwille van ‘esthetische redenen’ soms worden tegengehouden. Voor Belgen is een magazijn nog steeds iets wat je zoveel mogelijk moet wegstoppen, met bufferzones bijvoorbeeld. Terwijl we net trots zouden moeten zijn op zulke gebouwen. In Nederland heerst een heel andere mentaliteit. Daar wordt veel vaker uitgepakt met statige industriële gebouwen. Op die manier trek je ook meer buitenlandse investeerders aan. Openbedrijvendagen, bijvoorbeeld, kunnen helpen om de kijk op bedrijven te veranderen. Dergelijke initiatieven zouden nog meer gepromoot moeten worden. Zo kunnen burgers met hun eigen ogen zien dat bedrijven best aantrekkelijk zijn.”
BL: Als ik het goed begrijp, kunnen we maar beter een voorbeeld aan Nederland nemen?
E. Vandenbussche: “Op regionaal vlak levert Nederland al veel langer grote inspanningen op het gebied van ruimtelijke ordening, dat is een feit. Om maar een voorbeeld te geven: als je in Nederland een ziekenhuis bouwt, dan moet je een logistiek plan voorleggen. Daar wordt logistiek toch al meer au sérieux genomen. Dat wil niet zeggen dat er in België helemaal geen waardevolle initiatieven zijn. Neem nu de POM Limburg, die serieuze inspanningen levert om van Limburg de logistieke provincie bij uitstek te maken. Toch kunnen we er niet omheen dat Nederland, bijvoorbeeld door de creatie van activiteitenclusters in bepaalde regio’s zeker een voorsprong heeft opgebouwd. Het is geen toeval dat Nederland een flink stuk van de e-commercekoek heeft weggekaapt.”
BL: Zijn er verder nog aandachtspunten voor bedrijven om hun ecologische voetafdruk binnen de perken te houden?
E. Vandenbussche: “Niet alleen de grondoppervlakte van de gebouwen moet worden beperkt, we stellen vast dat er ook nog heel veel oppervlakte rond de gebouwen wordt verspild. Dat komt vaak doordat magazijnen te veel laadkades hebben. Met een slim dock & yard management en een wachtparking, bijvoorbeeld, kun je met minder kades vaak veel efficiënter werken. Verder is het vaak aan te raden om je laad- en loskades aan dezelfde kant van het gebouw te hebben. Dit zorgt voor minder energieverliezen, maar veel asfalt kun je ook multifunctioneel gebruiken. Zo kun je een afvalpark en buitenopslag dikwijls compact combineren. Uiteindelijk moet het doel erin bestaan zoveel mogelijk buitenfuncties van het magazijn te centraliseren. Dat is iets waaraan wij in onze studies standaard aandacht besteden.”
BL: “Toch zijn er nog steeds gebouwen die van nature veel grondoppervlakte nodig hebben, denken we maar aan crossdockmagazijnen.”
E. Vandenbussche: “Dat zal ik niet ontkennen. Ik snap ook best dat er in de haven van Antwerpen grote loodsen staan die heel flexibel moeten zijn. Toch kunnen zelfs crossdockmagazijnen met de juiste methodiek hun vierkante meters nog beter benutten. Het is niet omdat je crossdocking doet, dat je helemaal geen zaken in de hoogte kunt doen. Maar opnieuw kunnen een doordacht ontwerp en een goede IT-sturing zo’n concept maken of kraken.”
BL: Bedrijven die een nieuw magazijn op een greenfield mogen bouwen, hebben de luxe om meteen al voor een ecologische insteek te kunnen kiezen. Moeilijker wordt het voor bedrijven die al aan een bestaand gebouw vastzitten …
E. Vandenbussche: “In die omgevingen is het inderdaad vaak lastiger. Helaas zijn niet alle gebouwen ontworpen volgens de regels van de kunst. Zo heb je in heel veel magazijnen boven de ‘staging zone’ een zee van lucht waar je niets mee kunt aanvangen, zelfs al wil je dat op een bepaald moment wel. Dan is het erg jammer dat daar bij het ontwerp van het gebouw geen rekening mee is gehouden, door al de nodige architecturale maatregelen te treffen. Dat is de prijs van een kortetermijnvisie.”
“Maar er zijn ook bedrijven die in samenspraak met ons niet voor een nieuw gebouw, maar voor een bestaand pand kiezen en erin slagen daar een duurzaam geheel van te maken. Zo kun je bijvoorbeeld een ecologisch verantwoorde ‘box in a box’ bouwen. Zelfs sterk geautomatiseerde systemen – denken we maar aan het automatische Autostore-opslagsysteem – kun je soms in een laag gebouw integreren. Mits enige creativiteit bestaan er zeker mogelijkheden om binnen bestaande gebouwen een pak duurzamer te werken.”
Nood aan meer politieke goodwill
BL: Hoe komt het dat niet nog meer bedrijven stilstaan bij hun ecologische voetafdruk als het om vierkante meters gaat?
E. Vandenbussche: “Nog te vaak stappen bedrijven naar een architect met de vraag naar een gebouw van pakweg 10.000m² met zes laadkades. Dan tekent een architect dat gebouw, soms zelfs zonder de vraag te stellen of dat voor het bedrijf in kwestie wel de juiste oplossing is. Om al van bij het begin een duurzaam concept te kunnen uitwerken, is het belangrijk dat architecten, aannemers en logistieke experts hun competenties bundelen. Die samenwerking tussen verschillende partijen zal alleen maar aan belang winnen. Het is vooral de idee om een gebouw rond ons logistiek concept te bouwen dat ingang moet vinden. Te vaak komt het gebouw eerst en wordt de flow daaraan aangepast. Vaak is het kalf dan al verdronken.”
BL: Hoe je het draait of keert, doorgaans zijn het vooral de mogelijke kostenbesparingen die ervoor zorgen dat bedrijven duurzamer gaan denken.
E. Vandenbussche: “Voor een stuk is dat inderdaad zo. Diepvriesbedrijven, bijvoorbeeld, hebben daar al van bij het begin logischerwijs veel meer oog voor, omdat zij enorm veel geld kunnen uitsparen door duurzaam te denken. Compacter bouwen betekent automatisch minder bouwkosten. In feite zouden alle bedrijven vaker zo moeten redeneren. Op termijn hebben de meeste duurzame maatregelen sowieso een positieve impact op de operationele kosten. Dat beginnen meer en meer bedrijven te beseffen. Daarnaast zijn er steeds meer bedrijven die duurzaamheid in hun filosofie integreren omdat dat hen een positief imago naar de buitenwereld geeft. Ook ethisch ondernemen past in dat plaatje.”
BL: Los van het grondgebruik zie je bedrijven wel steeds meer duurzame technologieën in hun gebouwen integreren. Denken we maar aan het gebruik van ledverlichting, bewegingsdetectoren, zonnepanelen, enzovoort.
E. Vandenbussche: “Je kunt tegenwoordig effectief op heel veel punten energie besparen. Wij pleiten bij Logflow dan ook voor een integraal duurzaam ontwerp van logistieke gebouwen. Maar als je magazijnconcept al duurzaam is opgezet, dan zullen daar sowieso extra voordelen op het vlak van duurzaamheid uit voortvloeien. Zo heb je in een gebouw op een kleinere oppervlakte minder licht en verwarming nodig. Zet je er automatische systemen in, dan hebben die zelfs helemaal geen verlichting nodig. Duurzaam denken zit in onze organisatie helemaal ingebakken. Het is dan ook een van onze missies om klanten ervan te overtuigen duurzamer te werken, niet alleen voor het milieu maar ook in hun eigen belang. Wij gaan bijvoorbeeld in het ontwerp zelfs de algemene vulgraad per kubieke meter evalueren, zodat we zeker weten dat we op het vlak van duurzaamheid ons werk goed hebben gedaan.”
BL: Wat kunnen we volgens u doen om de duurzaamheidsgedachte in de toekomst nog meer te stimuleren?
E. Vandenbussche: “Het zou geen slecht idee zijn mocht elk gebouw een CO2-voetafdruk krijgen. Het zou bijvoorbeeld handig zijn mocht de volgende gebruiker weten hoe duurzaam een gebouw is als hij het koopt, bijvoorbeeld via een certificaat. De overheid kan daarin een belangrijke rol in spelen. Dit kan hard klinken, maar eigenlijk zou er een boete moeten staan op ‘morsen’ met industriegronden. In Frankrijk en in Wallonië, bijvoorbeeld, is dat misschien nog minder een noodzaak, maar zeker in Vlaanderen wordt zuinig omspringen met de beschikbare ruimte gewoon een must om competitief te blijven en maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Op die manier kunnen economie en ecologie in balans komen.”