Maakindustrie mist beleidsvisie
Itinera onderzoekt toekomst maakindustrie in België
Denktank Itinera heeft een helder leesbaar rapport opgeleverd over de toekomst van de maakindustrie in België. Onderzoekers Ivan Van de Cloot, chief economist bij Itinera, en Stijn Ronsse, visiting fellow, hebben in dat onderzoeksrapport wetenschappelijke literatuur gecombineerd met informatie uit interviews met Vlaamse en Waalse bedrijfsleiders. Bottom line van het onderzoek: er is nog heel veel onbenut potentieel. En er is dringend een langetermijnbeleid voor de industrie in België nodig.
De industriële sector zit in de hoek waar de klappen vallen: de werkgelegenheid in de sector daalt, de bijdrage tot de totale toegevoegde waarde van België blijft teruglopen en steeds meer industriële bedrijven sluiten hun deuren. Hoewel die terugval geen louter Belgisch fenomeen is, scoort ons land toch bijzonder slecht: het industrieel aandeel in het BBP (bruto binnenlands product) zakte sinds 1995 van ongeveer 23% naar nauwelijks 17% in 2015. Al tien jaar scoren we daarmee onder het Europese gemiddelde. Landen die het op dat vlak beduidend beter doen, zijn Duitsland, Noorwegen, Zweden en Ierland.
Deel van een nationale en internationale waardeketen
Nog te vaak kijken we naar de industrie in de enge zin: bedrijven die voornamelijk deel uitmaken van de chemische sector, de metaalnijverheid, de voedingsverwerking en de productie van elektronische apparatuur. Samen vormen die bedrijven bijna 80% van de industriële toegevoegde waarde van ons land. De productie van die intermediaire goederen is goed voor een aandeel van bijna 14% van het totale BBP.
Een klein aandeel, ware het niet dat deze benadering van de industrie te eng is. De industriële productie is namelijk verweven met een waaier aan diensten die samen 40% van het BBP vertegenwoordigen. Want alvorens een industrieel eindproduct daadwerkelijk bij een klant terechtkomt, zijn daar een twintigtal diensten mee gemoeid. Denk aan marketing, transport, strategie en management, telecommunicatie, energie, … Knip de industrie weg en al dit gaat ook verloren. Schattingen tonen trouwens aan dat elke job in de industrie leidt tot een extra tewerkstelling van 0,5 tot 2 extra jobs in andere sectoren.
En er zijn nog argumenten om de industrie te omarmen:
- deze sector zorgt voor 75% van onze export, wat voor een transitland als België een belangrijke manier is om welvaart te genereren;
- de productiviteit van de industrie groeit jaar na jaar (zie figuur 1), wat van belang is voor de instandhouding van de koopkracht en een belangrijke factor is op het vlak van internationale competitiviteit;
- industriële bedrijven investeren het meest in onderzoek en ontwikkeling (R&D), wat cruciaal is om een meer innovatieve economie te realiseren.
Kostencompetitiviteit dekt niet de hele lading
Industrie is dus meer dan ooit nodig. Maar aan welke voorwaarden moet een gezond industrieel klimaat voldoen? De kostencompetitiviteit staat bij iedereen met stip op nummer één, maar dat dekt niet de hele lading, aldus de Itinera-studie. Er moet ook veel aandacht gaan naar de niet-kostencompetitiviteit, naar de export van hoogtechnologische goederen en de aanpak van de congestiekosten.
Natuurlijk maken de loonkosten een belangrijk deel uit van het concurrentievermogen van een land. Het heeft echter geen zin te proberen concurreren met lagelonenlanden, maar zich te concentreren op het nivelleren van de loonkosten met die van de buurlanden.
We weten dat België ver boven het Europese gemiddelde ligt, vooral wat de werkgeversbijdrage en de personenbelastingen betreft. Maar het probleem met die loonkosten staat niet op zichzelf, maar is vooral belangrijk in relatie tot de productiviteit.
Ivan Van de Cloot: “Onze lonen stijgen vaak als de economie platligt. En als de economie opnieuw aantrekt, duurt het soms jaren voordat de lonen volgen. Een bedrijf dat in zo’n economisch dal zit en dan geconfronteerd wordt met een automatische index die plots begint door te draven, bouwt op die manier in een recordtempo een gigantisch kostenhandicap op. In landen zoals Duitsland is er een veel strakkere band tussen de productiviteitsontwikkeling en de lonen, wat ook veel logischer is.”
Onder de niet-kostencompetitiviteit rekent Itinera de geografische ligging en infrastructuur, waarin België met zijn sterk ontwikkelde haven-, spoor- en wegennetwerk bijzonder goed scoort. Dat alleen is echter niet voldoende; geschoolde arbeidskrachten zijn een tweede belangrijk aspect. En wil men klaar zijn voor de Industrie 4.0 van morgen, dan is het in toenemende mate belangrijk om voldoende scholing in wiskundige en technologische richtingen te voorzien, stelt de studie.
Daarnaast is een ondernemersklimaat van wezenlijk belang. Een klimaat waar wetgevende efficiëntie heerst, met een transparante en consistente wetgeving. Een van de elementen die al onmiddellijk zou moeten worden aangepakt, is een vermindering van de overheidscomplexiteit. Momenteel zijn beslissingen afhankelijk van verschillende overheden, wat de efficiëntie van het besluitvormingsproces afremt.
En ten slotte is er de infrastructuurontsluiting (lees: mobiliteit), waar België bijzonder slecht scoort. België en vooral Vlaanderen hebben interessante industriële clusters, maar hun toegevoegde waarde gaat meer en meer achteruit omdat ze niet goed ontsloten zijn.
Industrie 4.0 en vakbonden
De nieuwe industriële revolutie heet Industrie 4.0. Een samensmelting tussen traditionele industriële sectoren met nieuwe digitale technologieën, productiemogelijkheden en data-analyses. Een sterk gerobotiseerde en geautomatiseerde omgeving waar strategische beslissingen worden genomen op basis van big data-ontledingen.
Of de soep zo heet zal gegeten worden als ze wordt opgediend, is twijfelachtig, gezien de vele barrières die dat nog in de weg staan. De onderzoekers denken dat het eerder geleidelijk zal gaan, zodat er nog tijd is om zich daarop voor te bereiden.
Wellicht zal dat in eerste instantie leiden tot een knik in de werkgelegenheidscijfers, maar verwacht wordt dat de nieuwe technologieën op hun beurt ook werkgelegenheid zullen creëren.
Wouter De Geest, CEO van BASF Antwerpen, vertelde tijdens de voorstelling van dit onderzoek dat automatisering niet noodzakelijk tot werkloosheid leidt: “We toonden aan dat we door de automatisering jobs konden terughalen uit het Verre Oosten.”
I. Van de Cloot: “Dat is een sterk verhaal, waardoor je er onmiddellijk in slaagt om bepaalde conflicten uit de weg te gaan. Het sociaal klimaat hoort immers ook tot de niet-kostencompetitiviteit. Veel bedrijven ervaren dat hun concurrenten in het buitenland veel minder in een conflictmodel met de vakbonden zitten dan wij en dat ze ook beter in staat zijn om dat te overstijgen. Neem de hele discussie rond flexibel werken. De wet van Kris Peeters over werkbaar en wendbaar werk, dat is één lege doos. Die wet omvat allerlei pistes die niet erg ambitieus zijn omdat men al rekent op de weerstand van de vakbond, maar zelfs dat verdund substraat pikken de werknemersvertegenwoordigers niet. Dus dan eindigt het nergens. Dat is de realiteit van vandaag. Men heeft het nog via een juridische spitsvondigheid in het Zomerakkoord proberen op te nemen, maar dat is ook vastgelopen. Dat toont aan hoe sterk het conflictmodel aanwezig is en in staat is om alles te blokkeren.”
Hoogtechnologische export
De toekomst van de industrie ligt in de hoogtechnologische productie. Hoewel België daar de laatste jaren inspanningen voor levert, bereiken we op dit moment met deze productie slechts 7% van het BBP, terwijl het Europese gemiddelde bijna 16% bedraagt. Landen zoals Denemarken, Duitsland, Ierland, Frankrijk en Italië zijn ons op dat vlak allemaal voor (zie figuur 2).
Een belangrijke voorwaarde om die nieuwe productievorm te realiseren, is het stimuleren van jongeren en het onderwijssysteem om technische en wiskundige richtingen op te nemen en op punt te stellen. België haalt weliswaar een hoge score inzake hoogopgeleide werknemers, maar er zijn te weinig beschikbare profielen in technische en wiskundige richtingen. Vergeleken met onze buurlanden en enkele benchmarklanden, bekleedt België in dat opzicht de voorlaatste plaats.
I. Van de Cloot: “Het actieplan van de Vlaamse regering om meer STEM-richtingen aan te bieden (STEM staat voor Science, Technology, Engineering & Mathematics en bundelt een waaier aan technologische en exacte wetenschappen, nvdr) staat nog in zijn kinderschoenen en biedt nog niet echt de aansluiting waar bedrijven om vragen. Onderwijs is een tanker die moet keren. Dat is een werk van vele jaren.”
Een andere voorwaarde om ons te kunnen concentreren op de hoogtechnologische productie, is de nood aan investeringen in R&D. Op beleidsniveau moet een nauwere verbinding met de academische wereld en de onderzoeksinstellingen worden nagestreefd, zodat innovatieve productie een realiteit wordt.
I. Van de Cloot: “Momenteel is de R&D vooral geconcentreerd in enkele grote bedrijven die de weg hebben gevonden naar die kennisinstellingen. Maar ook de kmo’s hebben qua R&D veel potentieel. Hoe kunnen we die triple helix, de samenwerking tussen overheid, ondernemingen en onderwijs, effectief laten functioneren? De overheid kan daarbij als hefboom functioneren, maar in de praktijk zullen het de kennisinstellingen en de bedrijven zijn die het moeten realiseren.”
Internationale voorbeelden
Duitsland wordt vaak als belangrijk ijkpunt aangegeven inzake de creatie van een succesvolle industriële biotoop. Wat is hun geheim? Dé industriële politiek is niet opgebouwd rond een overambitieus overkoepelend plan, maar steunt op een verzameling van activiteiten die gericht zijn op specifieke sectoren. Zo focuste het Duitse beleid zich op onderwijs, hoogtechnologische goederen, de voorbereiding van Industrie 4.0 en de uitbreiding van R&D. Ook Finland en Zweden volgen een vergelijkbare aanpak.
En ook de samenwerkingsverbanden vormen een deel van het Duitse succes: een bottom-upaanpak vanuit overlegplatforms.
I. Van de Cloot: “We moeten niet wachten tot ‘het’ beleid de stappen zet. Het zal van de industrie moeten komen, net omdat het voor die sectorspelers veel prangender en evidenter is dan voor de beleidsmensen. Zij moeten een strategie ontwikkelen, believers naar voren schuiven en aan de beleidsmensen vertellen wat er moet gebeuren. Initiatieven vanuit de overheid zoals de Industrieraad Vlaanderen of Vlaanderen in Actie kunnen niet echt vrucht dragen omdat het allemaal te vrijblijvend is. Bovendien schept dat het verkeerde verwachtingspatroon dat de overheid de zaak in handen zal nemen terwijl het vanuit de sector zelf moet komen.”
Een andere internationale topspeler inzake industrieel beleid is Zwitserland. Dat land excelleert niet alleen op het vlak van een goed functionerende product- en arbeidsmarkt en excellente kwaliteit in onderwijs en training, maar ook hun groei van bijvoorbeeld innovatie ligt tweemaal hoger dan in de EU. Hun troeven: ook zij zetten in op investeringen in R&D voor de promotie van hoogtechnologische productie. En … het duaal onderwijs. Deze praktijkgerichte opleiding is sterk ingebed: 85% van de studenten uit alle onderwijsniveaus volgen een stage van drie tot vier jaar bij een bedrijf of administratie. Zo wordt de Zwitserse beroepsbevolking in staat gesteld tot grote innovatie en competitiviteit, wat leidt tot veel werkgelegenheid en een hoge activiteitsgraad.
I. Van de Cloot: “In België zitten we nog op het niveau van de proeftuinen en dat is een voorzichtig traject. In de landen waar het werkt, zitten bedrijven mee in de raad van bestuur van de scholen, bepalen ze mee het curriculum, maar investeren ze bijvoorbeeld ook in moderne machines en technologie voor de scholen. Het is een zeer hechte samenwerking waarover uiteraard de nodige afspraken en businesscases zijn uitgewerkt.”
En nu?
België moet ambitieuzer, stelt de studie. Het moet een industrieel belang (in enge zin) van 20% in het BBP nastreven. Er moet een efficiënt overlegplatform worden opgericht dat zich richt op de lange termijn en daarvoor een strategische visie uitwerkt. Vanzelfsprekend richt dat platform zich op het belang van de nationale industrie en de bijhorende maatschappelijke uitdagingen.
Belangrijke werkpunten zijn de kostencompetitiviteit, maar ook de creatie van positieve externe effecten, via het bevorderen van niet-kostengebonden competitiviteit en de ontsluiting van het bestaande potentieel zoals het transportnetwerk.
Verder zijn de ondersteuning van innovatieve processen, de vereenvoudiging van administratieve processen en hervormingen in het onderwijs noodzakelijk om die doelstellingen te behalen.
Itinera is een denktank die beleidsaanbevelingen geeft. Het baseert die aanbevelingen op objectief en onafhankelijk onderzoek van grote maatschappelijke vraagstukken. Op www.itinerainstitute.org vindt u bijvoorbeeld recente publicaties over digitalisering, industrie en ondernemerschap.
Inloggen/registreren
Om deze content te lezen, moet u zich inloggen.
Log in of registeer nu via onderstaande knop en krijg toegang tot deze inhoud.